- Lees ieder woord met de betekenis en daarna de voorbeeldzin eronder. Zie je dat je het nieuwe (dikgedrukte) woord dus kunt vervangen door de betekenis?
- Als je 5 woorden van de les hebt gehad, kijk je of je ze alle 5 nog weet. En aan het eind check je alle woorden nogmaals.
- Ga dan door naar de bijbehorende oefeningen en doe de Test je Kennis toets.
1. aalmoes = kleine gift aan een arm persoon
Onderweg naar de stad zat iemand op de grond die vroeg om een aalmoes.
2. aandoening = een kwaaltje of ziekte waar je last van hebt
Het leek of hij een of andere aandoening had want zijn gezicht zag er wat vreemd uit.
3. filantroop = weldoener
Nu ben ik geen filantroop en bovendien heb ik zelf ook nauwelijks geld.
4. baldadig = ondeugend, op de grens van wat mag
Gerhard was in een baldadige bui en maakte een grapje over de man.
5. kolder = flauwekul
Ik zei hem echter dat hij zijn kolder voor zich moest houden.
6. reddeloos = hopeloos, verloren
De man zag er zo reddeloos uit.
7. misplaatst = ongepast
En dan is het misplaatst als je daar lollig over gaat doen.
8. empathie = inlevingsvermogen
Ik voelde empathie voor hem en wilde iets doen om hem te helpen.
9. doneren = schenken
Aangezien ik geen geld had besloot ik de hele inhoud van mijn broodtrommel aan hem te doneren.
10. erkentelijk = dankbaar
Hij stelde dat erg op prijs en zei me zeer erkentelijk te zijn voor deze lieve daad.
11. voldoening = tevredenheid, vreugde
Wist je dat je meer voldoening krijgt van geven dan van nemen?

Zijn de woordjes toegevoegd aan je woordenschat? Paste het er nog bij? 😉
Tijd dan om wat oefeningen met deze woordjes te doen.
Deze oefeningen helpen je de woordjes goed te onthouden en zijn een prima voorbereiding voor de test.