
Hier vind je een lijst met ‘moeilijke’ woorden die je wordt geacht te kennen als je je in de onderbouw van het voortgezet onderwijs bevindt.
Uiteraard is dit ook een prima woordenlijst om te bekijken / gebruiken op ieder ander moment wanneer je bezig bent je woordenschat te vergroten.
Deze op alfabetische volgorde gemaakte lijst is handig als je de betekenis van allerlei woorden wilt leren. Ter verduidelijking staat overal een voorbeeldzinnetje bij.
De woorden van deze woordenlijst worden tevens gebruikt bij de lessen om je woordenschat te oefenen.
Wil je serieus aan de slag om veel nieuwe woorden te leren, ga dan naar de woordenschatlessen.
A
aanstelling = benoeming in een functie
Voorbeeld: Ze hoopte erg een vaste aanstelling te krijgen.
aanstonds = binnen zeer korte tijd
Voorbeeld: Ik heb aanstonds tijd om u even te woord te staan.
aanstootgevend = ergernis veroorzakend
Voorbeeld: De groepjes jongeren vertonen al dagen aanstootgevend gedrag.
aantijging = beschuldiging
Voorbeeld: Na de zoveelste aantijging hield hij de eer aan zichzelf en vertrok.
abominabel = bijzonder slecht
Voorbeeld: De resultaten waren ronduit abominabel.
abuis = fout, vergissing
Voorbeeld: Nee hoor, dat klopt niet. U bent abuis.
accorderen = overeenkomen, overeenstemmen
Voorbeeld: De declaratie werd geaccordeerd.
affiniteit = natuurlijke interesse, aantrekkingskracht
Voorbeeld: Zij heeft altijd al affiniteit met taal gehad.
afgezant = afgevaardigd persoon
Voorbeeld: Een afgezant van de regering bezocht het getroffen gebied.
afgepeigerd = afgemat
Voorbeeld: Afgepeigerd plofte hij op de bank.
alias = ook wel genaamd
Voorbeeld: Willem Holleeder, alias de Neus stond terecht voor een aantal misdrijven.
alibi = excuus; bewijs dat je niet bij een misdaad aanwezig was
Voorbeeld: Hij had een waterdicht alibi.
amicaal = vriendschappelijk
Voorbeeld: De docent gaat erg amicaal om met al zijn leerlingen.
B
bagatelliseren= als onbelangrijk voorstellen
Voorbeeld: Hij bagatelliseerde de feiten in mijn betoog.
basaal = fundamenteel, aan de basis liggend
Voorbeeld: Dat behoort tot de basale kennis.
begerig = belust op, verlekkerd
Voorbeeld: Ze keek hem begerig na.
behartigen = goed zorgen voor
Voorbeeld: Deze advocaat behartigt al jaren mijn zaak.
beklijven = voortduren, blijven bestaan
Voorbeeld: Positieve gevoelens beklijven vaak minder dan negatieve.
belagen = in het nauw brengen / lastig vallen
Voorbeeld: Na de persconferentie werd de minister belaagd door journalisten.
bemachtigen = met veel moeite te pakken krijgen
Voorbeeld: Ik heb de tickets weten te bemachtigen.
bemoeilijken = moeilijk(er) maken
Voorbeeld: Het gebrek aan vrijwilligers bemoeilijkt de geplande hulpactie.
beschamen = teleurstellen / de verwachting niet waarmaken
Voorbeeld: Hij heeft wederom mijn vertrouwen beschaamd.
bevooroordeeld = vooringenomen, met een mening die van tevoren al vaststaat
Voorbeeld: Ze begonnen al bevooroordeeld aan de het onderzoek.
bevredigend = voldoening gevend
Voorbeeld: Hij kwam met een bevredigend antwoord.
blindelings = zonder te kijken of na te denken, klakkeloos
Voorbeeld: Hij nam dat blindelings van hem aan.
bonafide = betrouwbaar
Voorbeeld: Wij kochten de auto bij een bonafide autohandelaar.
C
calamiteit = grote ramp
Voorbeeld: Er ligt een plan hoe te handelen bij calamiteiten.
catastrofe = ramp
Voorbeeld: Het is een catastrofe voor de hele bedrijfstak.
citaat = stukje tekst van iemand anders
Voorbeeld: Laat me beginnen met een citaat van Obama: “We may not be able to stop evil in the world, but how we treat one another is entirely up to us.”
commotie = opschudding; men is opgewonden over iets
Voorbeeld: Er was veel commotie over die reclame met die naakte vrouw.
complicatie = onverwacht probleem / bijkomende moeilijkheid
Voorbeeld: Tijdens de operatie traden complicaties op.
conform = volgens
Voorbeeld: Ik heb altijd gehandeld conform de regelementen.
consequent = volgens een vast plan, op dezelfde manier als eerder / consistent
Voorbeeld: Hij zegt a en doet b, niet echt consequent gedrag.
controversieel = omstreden, waarover grote meningsverschillen bestaan
Voorbeeld: Het betreft een zeer controversiële aangelegenheid.
coöperatief = medewerkend
Voorbeeld: Hij stelt zich immer coöperatief op.
criterium = datgene waarop je je beoordeling baseert, norm
Voorbeeld: Dit zijn de criteria waaraan je moet voldoen bij de toets.
D
deprimerend = iets dat je somber maakt
Voorbeeld: De slechte cijfers werkten ook alleen maar deprimerend.
desastreus = rampzalig
Voorbeeld: Dat was een onderneming met desastreuze afloop.
detoxen = ontslakken, reinigen
Voorbeeld: Het is goed zo nu en dan te detoxen om het lichaam te ontdoen van afvalstoffen.
dimensie = aspect; ook: afmeting (als in driedimensionaal)
Voorbeeld: Een nieuwe dimensie aan iets toevoegen.
drempelvrees: aarzeling, angst om ergens naar binnen te gaan of iets te ondernemen
Voorbeeld: Na mijn aanvankelijke drempelvrees ben ik er vol voor gegaan.
duperen = benadelen
Voorbeeld: Als dat doorgaat, dan dupeert dat alle betrokkenen.
E
eerbetoon = betuiging van eer, handeling om waardering te tonen
Voorbeeld: Het applaus was bedoeld als eerbetoon aan alle slachtoffers.
empathie= inlevingsvermogen
Voorbeeld: Hem ontbreekt werkelijk iedere vorm van empathie.
enerverend = spannend, zenuwslopend
Voorbeeld: Het was een enerverende avond.
en plein public = openlijk, zodat iedereen het kan zien / horen
Voorbeeld: Ze draaide zich naar me toe en kuste me en plein public.
epiloog = slotwoord
Voorbeeld: In de epiloog refereerde de schrijver er nog aan.
escaleren = erger of ernstiger worden
Voorbeeld: De onenigheden escaleerden tot hevige gevechten.
ethisch = moreel, wat met goed en kwaad te maken heeft
Voorbeeld: De vraag is of dat ethisch verantwoord is…
expertise = kennis en deskundigheid op een bepaald gebied
Voorbeeld: Met ons als partner haal je expertise in huis.
F
faliekant = compleet / volledig
Voorbeeld: Ze was faliekant tegen de verandering.
fataal = noodlottig, met een zeer ernstige afloop
Voorbeeld: Een vliegtuigongeluk gebeurt slecht zelden, maar als het gebeurt, is het meestal met fatale afloop.
feilloos = perfect, zonder fouten
Voorbeeld: Ze heeft ondanks haar leeftijd nog altijd een feilloos geheugen.
fiasco = grote mislukking
Voorbeeld: Mede door het slechte weer draaide de inzamelingsactie uit op een fiasco.
fictief = niet echt, bedacht
Voorbeeld: Harry Potter is een fictief persoon.
filantroop = weldoener
Voorbeeld: De filantroop heeft al zoveel goeds gedaan voor deze bevolkingsgroep.
flamboyant = vurig, hartstochtelijk, vol temperament
Voorbeeld: Hij is een flamboyante persoon die met volle teugen van het leven geniet.
fundamenteel = essentieel, wezenlijk
Voorbeeld: Dat is een fundamenteel verschil.
frequent = vaak, veelvuldig
Voorbeeld: Hij is een frequente bezoeker van onze winkel.
futiliteit = iets dat onbelangrijk is
Voorbeeld: Zij maakt zich vaak druk om allerlei futiliteiten.
G
gecompliceerd = complex, ingewikkeld
Voorbeeld: De professor boog zich over het gecompliceerde vraagstuk.
gelaten = berustend
Voorbeeld: Gelaten hoorde de verdachte het vonnis aan.
genocide = volkenmoord
Voorbeeld: De genocide in Rwanda kostte naar schatting bijna 1 miljoen Tutsi’s het leven.
gepikeerd = als je je beledigd voelt
Voorbeeld: Ze reageerde gepikeerd op zijn vervelende vragen.
glimp = wat je in een korte flits ziet
Voorbeeld: Ik kon nog net een glimp van de minister opvangen.
globalisering = proces van wereldwijd worden, mondialisering
Voorbeeld: De globalisering maakt het verspreiden van virussen steeds makkelijker.
grootscheeps = groots, grootschalig
Voorbeeld: Hij besloot grootscheepse veranderingen door te voeren.
H
harmonieus = als mensen of dingen goed samen passen
Voorbeeld: Het is fijn dat we deze moeilijke zaken in een harmonieuze sfeer kunnen bespreken.
hectisch = chaotisch
Voorbeeld: Het waren hectische dagen, maar de rust is nu wedergekeerd.
hectiek = drukte waar je een beetje een opgejaagd gevoel van krijgt.
De hectiek van het werk en de tijdsdruk bevallen mij juist.
hermetisch = volledig dicht, luchtdicht
Voorbeeld: De ruimte is hermetisch afgesloten.
hiërarchie = rangorde
Voorbeeld: Hij staat bovenaan in de hiërarchie.
hinderlijk = lastig en vervelend
Voorbeeld: De moeder stoort zich aan het hinderlijke gedrag van haar zoon.
I
illusie = droombeeld, gedachte die te mooi is om waar te zijn
Voorbeeld: Denken dat je controle hebt over je gedachten is een illusie.
implicatie = gevolg
De implicaties zijn niet te overzien.
imponeren = grote indruk maken op iemand
Voorbeeld: Door zijn imponerende acties raakte zijn tegenstander helemaal van de wijs.
improviseren = terplekke bedenken en uitvoeren
Voorbeeld: Doordat er zoveel mensen waren, moest er flink geïmproviseerd worden om iedereen een plaats te geven.
incidenteel = als iets niet vaak gebeurt
Voorbeeld: Omdat dit maar incidenteel voorkomt, hoeven we het niet zwaar te bestraffen.
indicatie = aanwijzing, aanduiding
Voorbeeld: Om een indicatie van de kosten te geven moeten we weten hoeveel we er nodig hebben.
inferieur = minder waardevol
Voorbeeld: De spullen zijn van inferieure kwaliteit.
ingetogen = rustig en terughoudend
Voorbeeld: Ondanks de commotie wist hij ingetogen te reageren.
inheems = autochtoon, van het eigen land
Voorbeeld: De brandnetel is een inheemse plant.
integreren = ergens deel uit van gaan maken; ook: één worden
Voorbeeld 1: Dat gezin is inmiddels volledig geïntegreerd in de samenleving.
Voorbeeld 2: De computersystemen zijn volledig geïntegreerd.
interventie = tussenkomst
Voorbeeld: Buitenlandse interventie was nodig om het conflict niet verder uit de hand te doen lopen.
intrigerend = 1) boeiend; 2) manipulerend
Voorbeeld 1: Het was intrigerend naar de professor te luisteren.
Voorbeeld 2: Zijn intrigerende gedrag leidde tot ruzie onder de werknemers
intuïtie = instinct
Voorbeeld: Soms moet je gewoon op je intuïtie afgaan.
inwilligen = honoreren / toestemmen in
Voorbeeld: De eis van de gijzelaars werd uiteindelijk ingewilligd.
irrationeel = zonder je verstand te gebruiken
Voorbeeld: Veel mensen vertonen irrationeel koopgedrag.
ironisch = spottend
Voorbeeld: Hij vroeg het met een ironische ondertoon.
J
jargon = vaktaal
Voorbeeld: Voor niet insiders was het jargon van de spreker niet te volgen.
joviaal = hartelijk
Voorbeeld: Ze is een joviale vrouw die altijd voor je klaar staat.
K
kannibaal = mens die een ander mens opeet
Voorbeeld: Diep in het oerwoud zouden hele stammen kannibalen leven.
L
laveloos = stomdronken en tot niets meer in staat
Voorbeeld: De man lag in laveloze toestand op de grond.
luguber = huiveringwekkend
Voorbeeld: Met open mond luisterden ze naar het lugubere verhaal.
ludiek = bijzonder, speels
Voorbeeld: Door de ludieke actie hebben ze veel nieuwe klanten gekregen.
M
marginaal = onbelangrijk, klein, futiel
Voorbeeld: De winst over vorig jaar was marginaal.
meedogenloos = zonder medelijden, genadeloos
Voorbeeld: Meedogenloos vernederde hij haar en plein public.
meteorologisch = weerkundig
Voorbeeld: Uit meteorologische rapporten blijkt dat het nog nooit zo koud was.
minuscuul = piepklein
Hij schreeuwde het uit, maar bleek maar een minuscuul wondje te hebben.
minutieus = nauwkeurig, haarfijn
Voorbeeld: De hele kamer werd minutieus onderzocht op aanwezigheid van verdovende middelen.
monogaam = met één partner samenlevend
Voorbeeld: Sommige mensen hebben toch wel moeite om monogaam te blijven.
mondiaal = wereldwijd
Voorbeeld: De mondiale opwarming van de aarde.
muggenzifter = mierenneuker
Voorbeeld: Je bent een echte muggenzifter als je gelijk al klaagt over één klein vlekje op je auto.
N
naïef = goedgelovig
Voorbeeld: Dat ik in al zijn leugens trapte was nogal naïef van me.
navenant = in overeenstemming met iets dat eerder is genoemd
Voorbeeld: De speler speelde dramatisch en de uitslag was navenant.
O
onbaatzuchtig = belangeloos
Voorbeeld: Iedereen bewondert zijn onbaatzuchtige manier van mensen helpen.
onderkennen = opmerken en het belang inzien
Voorbeeld: Het is eerst nodig het probleem te onderkennen, om daarna aan een oplossing te werken.
olijk = grappig en ietwat ondeugend
Voorbeeld: Dat ventje met zijn olijke hoofd.
omwille = ten behoeve van, vanwege
Voorbeeld: Hij hield zijn mond omwille van de vrede.
ontvankelijk = vatbaar zijn / open staan voor indrukken
Voorbeeld: Hij was ontvankelijk voor allerlei vreemde opvattingen.
ophemelen = iets of iemand overdreven goed afschilderen
Voorbeeld: De matige voetballer werd vreemd genoeg steevast opgehemeld door de coach.
opportunist = iemand die zonder principes handelt
Voorbeeld: De opportunist probeert overal een slaatje uit te slaan.
oppositie = alle partijen samen die niet in de regering zitten, tegenpartij
Voorbeeld: De oppositie stemde tegen het voorstel.
oppotten = sparen, bewaren
Voorbeeld: Ik ben al maanden geld aan het oppotten voor de vakantie.
P
pertinent = absoluut
Voorbeeld: Dat is pertinent niet waar!
pittoresk = schilderachtig, een plek waar met de uitstraling dat het er rustig en prettig is
Voorbeeld: Er komen ieder jaar veel toeristen naar dit pittoreske vissersdorpje.
plausibel = aannemelijk
Voorbeeld: Hoe dan ook, zijn uitleg klinkt plausibel.
prestigieus = veel aanzien hebbend
Voorbeeld: Alle acteurs hoopten op de prestigieuze prijs.
principieel = uit vaste overtuiging
Voorbeeld: Ik ben principieel tegen het eten van vlees.
productief = als je veel doet / maakt
Voorbeeld: Het was een heerlijk productief dagje.
progressief = vooruitstrevend, vernieuwend
Voorbeeld: Deze politieke partij heeft allerlei progressieve ideeën.
proportioneel = in verhouding
Voorbeeld: De opgelegde celstraf is buiten proportioneel hoog volgens de advocaat.
pseudoniem = schuilnaam
Voorbeeld: Veel schrijvers brengen hun werk uit onder een pseudoniem.
Q
quarantaine = (gedwongen) afzondering
Voorbeeld: Anno 2021 zit bijna de hele wereld in quarantaine.
R
ramptoerist = iemand die puur uit sensatie op een ramp afkomt
Voorbeeld: Achter de afzetting stonden allemaal ramptoeristen.
recent = kortgeleden, nieuw
Voorbeeld: Graag even een recent bankafschrift meesturen.
relevant = belangrijk voor het onderwerp waar het over gaat.
Voorbeeld: Hij hield relevante informatie achter.
retorische vraag = Een vraag waarop geen antwoord wordt verwacht, maar waarbij de ander zich aangesproken voelt.
Voorbeeld: Zet jij de vuilnis even buiten? Of: Wat is het hier toch geweldig hé?
ridicuul = belachelijk
Voorbeeld: Het was een ridicuul besluit.
robuust = krachtig en stevig
Voorbeeld: De robuuste tafel stond prachtig in de kamer.
routine = handigheid die je door ervaring hebt gekregen
Voorbeeld: Hij heeft de nodige routine in het spreken voor publiek.
S
sceptisch = geneigd tot twijfel
Voorbeeld: Ik ben niet de enige die sceptisch is over zijn uitleg.
secuur = zorgvuldig
Voorbeeld: Om het precies goed te krijgen dien je uiterst secuur te werk te gaan.
sjacheraar = dubieuze handelaar
Voorbeeld: Je moet je ook geen dingen kopen bij die sjacheraar.
sommeren = aanmanen, bevelen
Voorbeeld: Hij werd gesommeerd te vertrekken.
spekkoper = iemand die goede zaken heeft gedaan, geluk heeft gehad
Voorbeeld: Iemand die in deze tijd huizen verhuurt is spekkoper, want hij kan hoge huren vragen.
speculeren = gissen, gokken
Voorbeeld: Hij speculeerde op verlies van de ploeg.
sporadisch = bijna nooit
Voorbeeld: Het komt echt sporadisch voor dat ik mijn sleutels vergeet.
structureel = geregeld, fundamenteel
Voorbeeld: Hij komt structureel te laat.
subjectief = bevooroordeeld, beïnvloed door je eigen mening en gevoelens
Voorbeeld: Een subjectieve uitleg.
suggereren = opperen, een suggestie doen
Voorbeeld: Hij suggereert daarmee dat het jouw schuld is.
sympathie = een prettig gevoel voor iets of iemand
Voorbeeld: Mijn sympathie voor hem is alleen maar toegenomen.
T
temperen = matigen
Voorbeeld: Laat dat je enthousiasme niet temperen!
tomeloos = bovenmatig, niet te stuiten
Voorbeeld: Onze tomeloze inzet werd beloond.
U
uitweiden = uitvoerig spreken (over bijzaken)
Voorbeeld: De leraar bleef maar uitweiden over de verschillende mogelijkheden.
universeel = algemeen geldend
Voorbeeld: Het universele vaccin werkte tegen alle virusvarianten.
V
verbolgen = kwaad, beledigd
Voorbeeld: Ik was verbolgen over alle onwaarheden die waren gezegd.
vergezellen = begeleiden, mee gaan
Voorbeeld: Ze werd vergezeld in de rechtszaal door haar familie.
vergoelijken = goedpraten
Voorbeeld: Ze probeerde het gedrag nog te vergoelijken, maar tevergeefs.
verifiëren = checken
Voorbeeld: Het is altijd goed de gegevens op onjuistheden te verifiëren.
verkwisten = verspillen
Voorbeeld: Je zit gewoon je tijd te verkwisten op je telefoon.
vulgair = ordinair
Voorbeeld: De jongen liet het ene na het andere vulgaire woord horen.
W
waarachtig = werkelijk, oprecht
Voorbeeld: Ik weet waarachtig niet waar je het over hebt!
waardeoordeel = mening of iets goed of slecht is
Voorbeeld: Zonder haar gesproken te hebben ga ik daar geen waardeoordeel over geven.
weigerachtig = niet bereid tot
Voorbeeld: Doe het gewoon in plaats van steeds zo’n weigerachtige houding aan te nemen!
Z
zegevieren = de overwinning behalen
Voorbeeld: Uiteindelijk was het Feyenoord die zegevierde in de spannende wedstrijd.