Lees onderstaande woorden met hun betekenis een aantal keren grondig door.
Als je denkt dat je ze aardig kent, ga je door naar oefenquiz eronder.
Stap 1 Woordjes leren
1. temperen = matigen
Voorbeeld: Laat dat je enthousiasme niet temperen!
2. coöperatief = medewerkend
Voorbeeld: Hij stelt zich immer coöperatief op.
3. olijk = guitig, grappig en ietwat ondeugend
Voorbeeld: Dat ventje met zijn olijke hoofd.
4. sceptisch = geneigd tot twijfel
Voorbeeld: Ik ben niet de enige die sceptisch is over zijn uitleg.
5. pseudoniem = schuilnaam
Voorbeeld: Veel schrijvers brengen hun werk uit onder een pseudoniem.
6. amicaal = vriendschappelijk
Voorbeeld: De docent gaat amicaal om met al zijn leerlingen.
7. minuscuul = piepklein
Hij schreeuwde het uit, maar bleek maar een minuscuul wondje te hebben.
8. inferieur = minder waardevol, onderschikt
Voorbeeld: De spullen zijn van inferieure kwaliteit.
9. harmonieus = gelijkgestemd, als mensen of dingen goed samen passen
Voorbeeld: Het is fijn dat we deze moeilijke zaken in een harmonieuze sfeer kunnen bespreken.
10. bevooroordeeld = vooringenomen, met een mening die van tevoren al vaststaat
Voorbeeld: Ze begonnen al bevooroordeeld aan de het onderzoek.
Zitten ze erin? Ga dan naar stap 2!
Stap 2 Woordjes oefenen
Om zeker te zijn dat je de woorden goed begrijpt gaan we een paar oefenzinnen maken.
Hiervoor gebruiken onderstaande oefenquiz. Succes!
Stap 3 Doe de test
Maak de test net zo lang totdat je alle vragen goed hebt.
We willen namelijk wel dat alle nieuwe woordjes beklijven. 😉
Maak daarna de test ernaast; deze overhoort je over alle tot nu toe geleerde woorden (dus les 1, 2 en 3).
Deze tweede test heeft 12 vragen en het doel is er minimaal 10 juist te beantwoorden.
Succes!